Parijs wordt al decennialang bejubeld, door schilders en door dichters, door auteurs en cineasten. Meer nog, Parijs wordt door velen regelrecht de hemel ingeprezen. Of dat helemaal terecht is laat ik in het midden. Parijs is sowieso géén stad als een ander, dat staat buiten kijf.
Het is voor mij de stad waar ik woon, en dat is toch even iets anders dan het Parijs van de fijne romantische weekends die we hier vroeger doorbrachten.
Parijs is de plek waar ik geen vaatwasser heb en dus driemaal per dag aan de veel te laag opgehangen afwasbak sta. Parijs is ook de stad waar ik momenteel uitkijk over één grote ‘chantier’, omdat wij hier kwamen wonen op het moment dat de grote werken voor het project ‘Citylights’ van start gingen. De stad waar ik de frisse was ophang in een kleine badkamer, terwijl er thuis in België een superdeluxe droogtrommel werkloos staat te wezen. En ‘last but definitely not least’ de stad waar we steeds opnieuw stilstaan in de file op de Périphérique.
Parijs is voor mij ook de stad die mijn rozige longen dagelijks voorziet van een dun laagje zwart stof, de stad ook waar ik zo vaak als mogelijk zonder handtas de straat op ga, uit angst voor de zakkenrollers. (Om er dan binnen no-time achter te komen dat ik dringend iets nodig heb uit die tas). De stad waar ik mijn angst voor vieze metrostangen heb overwonnen en waar ik met m’n neus in de lucht het zebrapad oversteek als het voetgangerslicht waarschuwend op rood staat. De stad die gevoelig is voor aanslagen, de stad die geviseerd wordt door mensen met slechte bedoelingen.
Ik vind Parijs ook lawaaierig. Het verschil met de stille Vlaamse Ardennen is groot. Alles klinkt hier hels en een ietwat agressief. Elke dag tientallen keren het stresserende geloei van voorbijrazende sirenes, toeterende auto’s, luid schreeuwende en soms ongegeneerd ruziemakende mensen. Als je zoals ik steeds ‘op den buiten’ hebt gewoond waar vogeltjes kwetteren en het enige geluid in uren van een voorbijtuffende tractor komt, dan kan u zich inbeelden dat het wel even wennen was.
Zoals zo vaak is er gelukkig ook in dit verhaal een mooiere keerzijde van de medaille.
Parijs is de stad die ik bewonder omdat ze zoveel te bieden heeft. Hier zet je één voet buiten en er gebeurt iets. Musea, tentoonstellingen, winkels, concerten, straatartiesten en manifestaties. Elk met hun eigen verhaal.
De nachtelijke verlichting, de veelzijdige architectuur, de aperitiefjes op een gezellig en verwarmd terras, de met bladgoud belegde sprookjesachtige bruggen, de sierlijke beelden in de parken, de majestueuze Tour Eiffel, de buurtbakker waar ik steeds opnieuw zwicht voor de uitgestalde gebakjes met frambozen, de restaurants met plastisch omschreven gerechten, de brede boulevards met schilferende platanen, de geur- en kleurrijke markten, de fenomenale kerken, en last but not least: de vele groenvoorzieningen. Geen straat of boulevard in Parijs, of er staan bomen in. Platanen vaak, waaronder het heerlijk toeven is als de temperatuur in de stad hoog oploopt.
En Parijs heeft haar inwoners: de ene nors, afstandelijk en uit de hoogte, de andere warm, vriendelijk en gedienstig. Onze buren waarmee het gezellig keuvelen is in de lift, de huisarts waar we als het nodig is op korte termijn een afspraak krijgen, de Bob-de-Bouwers die vriendelijk ‘bonjour!’ roepen als ik langsloop, de norse taxichauffeur die me veilig thuisbrengt als het te laat werd voor de metro, de kinesist die me van de pijn verlost als de schouder weer eens ‘vastvriest’, de onvriendelijk knorrende obers en de gedienstige en loltrappende obers, de kassierster in de Carrefour met de véél te grote bril op, de marktkramer die ‘een oogje heeft’ op ons Mop en steeds opnieuw vraagt wanneer ze nog eens langskomt… ze zijn me allemaal even lief.
Liefs,